Spring naar content

Brief aan informateur door ‘boegbeelden’ dakloosheid

26 april 2021

Bert Frings en Leen van Dijke constateren, in hun rol als ‘boegbeeld’ voor de aanpak van dakloosheid, veel knelpunten die verhinderen dat snel een einde komt aan dakloosheid in Nederland. In opdracht van de ministeries van VWS, BZK en SZW bezoeken zij vele gemeenten, corporaties, bouwbedrijven, projectontwikkelaars en veldpartijen om hen te ondersteunen in de realisatie van woonplekken en waar nodig in de omslag van opvang naar wonen. De geconstateerde knelpunten betreffen vrijwel altijd meerdere ministeries. Ze schreven de informateur een brief hierover. In een (terug te luisteren) uitzending van Argos radio vertelden ze uitgebreid over zowel knelpunten als oplossingen.

Stigmatisering is groot probleem

Oud-wethouder Frings en oud-Kamerlid van Dijke schrijven in hun brief dat stigmatisering een groot probleem is bij het terugdringen van het aantal dakloze mensen. “In de samenleving is sprake van een hardnekkige, maar onjuiste beeldvorming. Het zou dan ook voor alles vanzelfsprekend moeten zijn dat de ministeries de handen ineen slaan om deze stigmatisering van dakloze mensen tegen te gaan. De moeite met het oplossen, dan wel verminderen van dit vraagstuk wordt zeer bemoeilijkt door het ontbreken van (voldoende) maatschappelijke en politieke urgentie, die mede het gevolg is van het beeld dat bestaat van dakloze mensen (overlast, middelengebruik, het idee dat mensen de situatie volledig aan zichzelf te wijten hebben).”

Grootste knelpunt is gebrek aan woonplekken

Frings en Van Dijke noemen als grootste knelpunt het aantal beschikbare woonplekken. Er is een grote vraag om Rijksregie op de basisvoorwaarden (die niet structureel geborgd kunnen worden met incidentele inzet of middelen) voor de realisatie van woonplekken. In hun brief adviseren ze bouwlocaties aan te wijzen; bouwplannen te maken op basis van analyse van de woonbehoefte; financiële ruimte aan corporaties te bieden om te investeren in woonoplossingen voor doelgroepen en om de exploitatie van zulke voorzieningen te helpen ondersteunen; structureel geld beschikbaar te stellen voor dit soort bouwprojecten en het eventueel op kunnen vangen van onrendabele toppen; ruimte te geven voor (al dan niet tijdelijk) woningdelen, onderverhuur en sociale pensions.

Quotumregeling per gemeente

De boegbeelden hebben in hun rondgang door gemeenten gezien dat er nauwelijks uitstroom uit opvang en beschermd wonen mogelijk is. Dat komt omdat de woonplekken er niet zijn, ofwel doordat (omliggende) gemeenten weigeren om deze mensen een woonplek te geven. Ook zijn corporaties erg terughoudend, wanneer zij ervaren, dat er onvoldoende of niet gegarandeerde ondersteuning en/of begeleiding aan de huurder is gegarandeerd. Ze adviseren daarom om een quotumregeling in te stellen (vergelijkbaar met die voor statushouders) en toe te zien op de naleving daarvan. Ook is het nodig om driehoeks-afspraken te maken tussen gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties om te zorgen voor zowel passende woonplekken, als de noodzakelijke begeleiding daarbij. Zorgaanbieders moeten bij deze afspraken betrokken worden.

Preventie

“De beste manier om dakloosheid te voorkomen, is te voorkomen dat mensen hun woonplek kwijtraken, dan wel direct in een nieuwe woonplek te voorzien wanneer dit toch gebeurt”, schrijven Frings en Van Dijke. Ze noemen een aantal concrete stappen die de rijksoverheid, gemeenten en corporaties kunnen zetten om preventie het uitgangspunt van beleid te maken. Zoals een huisvestingsplicht voor corporaties, naar het voorbeeld van zorgplicht voorzorginstellingen, zodat mensen niet worden uitgezet, maar eventueel doorgeplaatst. Huisvesting en begeleiding is nodig voor 18-jarigen die (intramurale) jeugdzorg verlaten. Ook noemen ze de huurtoeslag, de kostendelersnorm, de bijstandsnorm voor jongeren en schuldhulp als bouwstenen voor een effectief preventiebeleid. De consultatiefunctie GGZ in de wijk moet mogelijk worden als laagdrempelige vorm van zorg die problemen voor kwetsbare huurders kan voorkomen.