Spring naar content

Uitspraak rechtbank over inkoop Wlz

20 oktober 2021

De Rechtbank in Den Haag heeft vrijwel alle vorderingen afgewezen over het aanpassen van de inkoopprocedure en de tarieven in de Wlz van zorgaanbieders in de ggz. Wel maakt de uitspraak in kort geding d.d. 19 oktober 2021 duidelijk dat tariefonderscheid tussen Wlz zorg van geïntegreerde zorgaanbieders en zorg van beschermd wonen aanbieders niet is toegestaan.

Onderbouwing tarieven

De rechtbank overweegt in de uitspraak dat ‘door beide partijen zal moeten worden omgegaan met de complexe werkelijkheid en de feitelijke omstandigheden die zich op dit moment voordoen. De zorgkantoren moeten vooraf een tarief bepalen op basis van hen ter beschikking staande (deels beperkte) informatie, met inachtneming van het per regio door de overheid toegekende Wlz-zorgbudget. De ggz-aanbieders moeten de zorg gaan verlenen onder de Wlz voor het vastgestelde tarief. Van beide partijen mag worden verwacht dat zij realistisch kijken naar wat gelet hierop mogelijk en onmogelijk is. Aan de hand van de beschikbare informatie zullen keuzes moeten worden gemaakt, die door de zorgkantoren genoegzaam zullen moeten worden onderbouwd en gemotiveerd, maar die hoe dan ook met de nodige onzekerheden gepaard zullen gaan. Er is sprake van een overheveling van financiering van de zorg van de Wmo naar de Wlz per 2021, hetgeen een nieuwe situatie heeft doen ontstaan. Er moet worden gestreefd naar reële prognoses maar dat laat onverlet dat ook monitoring van de ontwikkelingen achteraf en bijsturen in de toekomst (mogelijk) aan de orde zullen zijn.’

Hardheidsclausule

De bedenkingen van zorgaanbieders over de beperkte mogelijkheid om een beroep te doen op de hardheidsclausule bij de inkoop, volgt de rechtbank niet. ‘De voorzieningenrechter acht het begrijpelijk dat de ggz-aanbieders, op basis van de tekst van de clausule in de inkoopdocumenten, de reikwijdte van de clausule beperkt hebben uitgelegd, waardoor zij vreesden daarvan zelden gebruik te kunnen maken. Meer in het bijzonder de bewoordingen ‘onvoorzien’, naast ‘onredelijk benadelend’, en ‘in uitzonderlijke gevallen’, lijkt er volgens hen op te wijzen dat sprake moet zijn van een zeer uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheid, waarbij het tarief onredelijk benadelend uitpakt. Ter zitting is echter door de zorgkantoren toegelicht dat de mogelijkheid om van deze clausule gebruik te maken, beperkter is opgevat dan werd beoogd. De zorgkantoren hebben ter zitting benadrukt dat deze mogelijkheid er is voor die gevallen waarin ggz-aanbieders kunnen aantonen dat zij op dit moment op doelmatige wijze zorg leveren, maar het voor hen geldende tariefpercentage desondanks voor hun organisatie niet kostendekkend is, zoals ook in de clausule is vermeld.’ 

Onderscheid Wlz tarieven

De rechtbank heeft verboden om onderscheid te maken tussen de tarieven die geboden worden aan geïntegreerde ggz aanbieders en aanbieders van beschermd wonen. De rechtbank overwoog hierbij dat de zorgkantoren onvoldoende duidelijk hebben kunnen maken waarom beschermd wonen aanbieders standaard een lager tarief dan geïntegreerde aanbieders zouden moeten krijgen. Datzelfde geldt voor een standaard lager richttariefpercentage voor beschermd wonen. Stichting HVO-Querido Amsterdam stelde in de procedure dit onderscheid aan de kaak en werd op dit punt door de rechtbank in het gelijk gesteld.

Valente is tevreden over de uitspraak waar het om niet geoorloofd onderscheid gaat tussen tarieven voor geïntegreerde en beschermd wonen aanbieders. Voor de toekomst vindt Valente het belangrijk om koers te houden op een bestuurlijke agenda van zorgaanbieders en zorgkantoren en om in dialoog met de zorgkantoren tot afspraken te komen over kwaliteit en tarieven.